Drempel

Op de kop af bestaat dit bescheiden blogje nu 10 maanden, en op de drempel van het nieuwe jaar is het zowaar vijftigduizend keer bezocht. Een getal waar grote en gerenommeerde websites hun hand niet voor omdraaien,— die weten vaak moeiteloos in een uur een dubbel aantal bezoekers te trekken. De titel 'In de Gelogeerde Aap' drukt een hoog opgevoerde ironie uit, en verzet zich middels het geschreven woord tegen de middeleeuwse weeffout in ons politiek bestel die 'monarchie' heet. Ironie als stijlfiguur, omdat een kynische positie wellicht de enig overgebleven houding is na dat andere mislukte project: de Verlichting.

Dit kleine blogje is ook niet door vijftigduizend verschillende mensen bezocht, neen, het betreft slechts een relatief kleine groep logees die — in meer of mindere mate — dezelfde mening zijn toegedaan. Tegelijk moet helaas ook worden geconstateerd dat de republikeinse gedachte als beweging van geen enkele betekenis meer is tegen het machtige monarchale bolwerk.

Op eerste kerstdag mocht 'In de Gelogeerde Aap' een bescheiden piekje beleven van ruim zevenhonderd unieke bezoekers, en uit de analyses van de statistieke bleken daar ook logees uit Argentinië bij te zijn. Om precies te zijn: uit de provincie Neuquén, uit het departement Villa La Angostura. Opvallend aan die, overigens Nederlandse, logees was dat zij in het bijzonder belangstelling hadden voor de artikelen 'Spagaat' en 'Demon II'; twee beknopte commentaren over een onderwerp waarmee deze gasten, inderdaad, behoorlijk in de aap gelogeerd zijn. Toch is dit niet het moment om daar verder op in te gaan; het feit alleen al dat dit onderwerp de kennelijke aandacht van deze logees heeft, geeft reden tot enige hoop.





Voor deze gelegenheid wil ik mij — als goede gastvrouw — dan ook een moment tot deze gasten richten, weliswaar persoonlijk, maar zonder rancune; beschouw het als een groet van de overkant. Dat doe ik middels enkele inleidende woorden van wijlen mijn echtgenoot, die in 1672 tegelijk met zijn broer op beestachtige wijze om het leven is gebracht:



Tot zulke gewelddadigheden mag en zal het nooit meer komen, het ideaal van een 'vrije republiek' zal onzerzijds uitsluitend met het gesproken en geschreven woord bepleit worden. 'Dat in een vrije republiek niemand op grond van geboorte recht heeft op hoge bestuurlijke ambten, en dat de uitsluiting van de prins van Oranje niet in strijd is met de vrijheid'. Deze woorden schreef wijlen mijn echtgenoot als rechtvaardiging voor zijn beroemde Akte van Seclusie, en omdat de sfeer en betekenis van die woorden geen nadere toelichting behoeven zal ik dat ook niet doen.

Thans staan wij vlak voor de verjaardag van de wereld en vieren dat feestelijk, ofschoon er misschien weinig reden is voor echte vreugde. Er heerst namelijk veel onzekerheid onder de bevolking, hetgeen u ongetwijfeld bekend zal zijn. Maar die onzekerheid geldt ditmaal niet alleen voor ons, maar die betreft ook u, omdat dit jaar wellicht dan eindelijk het jaar wordt dat uw moeder zal abdiceren om de macht aan u over te dragen. Daar hebt u niets anders voor hoeven doen dan geboren te worden en te blijven ademen. Zoals u uit zijn woorden heeft begrepen, had wijlen mijn man grote moeite met erfopvolging als beginsel voor het hoogste bestuurlijke ambt van ons land, en van de redelijkheid van dat standpunt zal ik u ongetwijfeld niet hoeven overtuigen.

In plaats daarvan wil ik daarom van deze gelegenheid gebruik maken u nogmaals uit te nodigen in mijn eenvoudige herberg; dan zal ik u het verhaal vertellen van uw laatste mannelijke voorganger, Willem III, die bij herhaling zijn vader verzocht om de beker van het koningschap aan hem voorbij te laten gaan. Dat was, om precies te zijn, in 1848, een periode waarin het toenmalige Europa er minstens even slecht voor stond als nu. Overigens op dezelfde dag dat u bij ons verbleef, brak uw moeder nog een lans voor het nieuwe Europa waarin eigenlijk helemaal niemand meer gelooft.

Aan het slot van mijn vertelling over die roerige Europese periode rond 1848, zal ik u de vraag voorleggen hoe een koningschap dat gebaseerd is op een beweerlijk goddelijk mandaat, zich zal moeten verhouden tot een federatie van landen die wél hun staatshoofd hebben mogen kiezen; een staats- en regeringshoofd dat wél politiek aangesproken kan worden. Ooit gaf u aan niets te voelen voor een verdere uitholling van het koningschap door het volledig te depolitiseren, en dat getuigde van een grote wijsheid. De keuze is thans aan u, mogelijk dit komende jaar al: dan hebt u de gelegenheid om alsnog aan de goede kant van de geschiedenis te gaan staan, en zult u bovendien dan ook eindelijk vrijuit kunnen spreken. Wellicht bent u het komend jaar al in de positie om een veelal lachwekkende — maar daardoor niet minder hinderlijke — historische plooi glad te strijken en het anachronisme van de monarchie een nieuwe en definitieve wending te geven, door het koningschap daadwerkelijk te moderniseren.

En nog vóórdat u zich in mijn bescheiden herberg te ruste zal leggen heffen wij dan samen feestelijk het glas, omdat ook u tot de onvermijdelijke slotsom gekomen bent dat een 'modern koningschap' een contradictio in adjecto is, en alleen kan worden gerealiseerd door het volledig op te heffen.



Tot slot wens ik uiteraard niet alleen u, maar alle landgenoten, een vredig nieuw jaar toe.








Demokrassie 2012

Misschien is ironie wel de enig juiste houding die voldoende bescherming biedt tegen de taalbrinta die ons tegen het eind van ieder jaar ongevraagd wordt aangeboden, in een geaffecteerde tongval die men nergens anders in het wild aantreft. En misschien is ironie ook wel de gewezen stijlfiguur om er over te schrijven, omdat met een minimale vervorming van de werkelijkheid voldoende distantie in acht kan worden genomen om niet kopje onder te gaan in de gezwollen woordbrij van mevrouw Van Amsberg. Maar helaas blijkt de realiteit weerbarstiger, want die vervorming van de werkelijkheid is helemaal niet zo minimaal. Integendeel: hier en daar lopen haar woorden volkomen uit de rails, vliegen uit de bocht en slaan vijf maal over de kop — en dat alleen maar omdat zij degene is die ze uitspreekt.

Dat dit triviale geneuzel over vertrouwen voortijdig uitlekte omdat de servers van de overheid kennelijk niet te vertrouwen zijn, is nog tot daaraan toe. In elk geval is daarmee wel het sprookje definitief de wereld uit dat ons ongekozen staatshoofd haar onderdanen live zou toespreken; in zoverre is er dus nog best wel sprake van enig geboekte winst. Maar wat uiteindelijk telt is vanzelfsprekend de inhoud, en die is soms ondraaglijk. Als het dan écht moet, laat die deftige mevrouw dan jaarlijks een kerstverhaaltje vertellen, eventueel voorzien van wat aardige anekdotes over haar kleinkinderen zodat de roddelblaadjes van Privé, De Volkskrant, NRC en Story erover kunnen nawauwelen. Desnoods — als mevrouw het écht niet kan laten — dan opnieuw maar weer wat moraliserend geblaat, inclusief haar bijbehorende pseudo-diepzinnigheden.



Mevrouw B. van Amsberg over 'gelijkwaardigheid en demokrassie'.


Maar alstublieft: laat haar niet over gelijkwaardigheid en democratie spreken. Niet deze mevrouw. Gewoon niet doen. Géén gelijkwaardigheid, géén democratie en géén beroep op verantwoordelijkheid. Dat zijn allemaal zaken waar juist deze ene mevrouw niet over kan en mág spreken, simpelweg omdat zij als enige in dit land geen flauw benul heeft over wat die begrippen concreet inhouden. Zoals gelijkwaardigheid haar even wezensvreemd is als verantwoordelijkheid omdat zij die nimmer heeft hoeven dragen, zo staat elke democratische notie diametraal op zo'n beetje alles waar deze vrouw voor staat. Vermoedelijk kan zij om die reden het woord democratie ('demokrassie') dan ook niet fatsoenlijk uitspreken. Nog nooit heeft deze deftige dame een stemlokaal van binnen gezien; maar wat nog veel erger is, nog nooit heeft iemand met een rood potlood haar als staats- en regeringshoofd gekozen. Maar toch beschikt zij over politieke macht, die zij ooit — hoe vreemd dat ook moge klinken — als curieus erfstuk in de boedel van haar ouders aantrof,— net zoals anderen een staande schemerlamp kunnen erven. Haar politieke mandaat bestaat slechts uit flinterdunne en uiterst kwetsbare populariteitspeilingen, een mandaat dat uit de aard der zaak ook niet referendabel is.

Niettemin zijn er vele Volkskrantse Hoedemänner die menen te weten dat deze mevrouw 'het zo goed doet' en 'oh, zo wijs is'. Aangenomen dat zij inderdaad zo goed en wijs is, laat haar dan in ieder geval zwijgen over zaken waarvan vaststaat dat zij daar geen verstand van kán hebben.








Kerst 1914

Een waar gebeurd kerstverhaal

De stelling dat een overheid — élke overheid — crimineel is, die de au fond goedwillende bevolking door leugens, bedrog en een zak geld tot misdaden dwingt waartoe deze in vrijheid niet bereid is, is stellig van A tot Z juist. Zoals immer bij het uitbreken van een oorlog verkondigden ook in 1914 zij die hem hadden doorgedreven, tevens dat deze van korte, zéér korte duur zou zijn. Hoe zou men het volk immers warm kunnen krijgen om de te verwachten grootste verliezen en de meest gigantische vernietigingen te aanvaarden wanneer dat lijden eindeloos zou voortduren? Dus logen de — in ieder land — massaal opgezette propagandadiensten over de voorziene duur van de oorlog, terwijl het tevens werd voorgesteld als zouden er geen alternatieven voor de oorlog zijn geweest. Verder was het buiten kijf dat 'onze' legers met behulp van God superieur waren aan hun duivelse tegenstanders. In elke eeuw — ook de 21e — zijn alleen de namen anders, voor de rest is alles helaas precies hetzelfde.

De lengte van de frontlinie bedroeg 780 km, maar door het netwerk van parallel- en dwarsstraten telde zij in werkelijkheid 40.000 km. De loopgraven waren 2 tot 3,5 meter diep en 1,5 meter breed. In de wanden waren op regelmatige afstanden gaten gemaakt waar een paar soldaten zittend konden slapen. In de loopgraven waren ook straatbordjes aangebracht: Piccadilly Lane, Imperial Avenue, Hexenkessel, Südstrasse. Andere borden bevatten waarschuwingen. Twee rode sterren betekende: de vijand valt aan; twee groene: in het loopgraf blijven. Eén rode en één groene: gifgasaanval.


De situatie in de loopgraven was afschuwelijk. Door de regens, de taaie klei, het rottende en stinkende water, de lijken van mensen en dieren, het prikkeldraad, de faecaliën, het bloed, de urine, de luizen, de vlooien, de muizen, de ratten — zo groot als jonge honden — en de muggen was het leven er één doorlopende verschrikking. Natuurlijk waren de loopgraven ook kweekplaatsen van allerlei ziekten: tyfus, dysenterie, bronchitis, longontsteking, reuma, jeuk-infecties en heel veel gewone griep. Overal heerste de doodsangst, waarbij die voor de vijandelijke kogels wel de grootste was. Dag en nacht donderde het geschut dat in Duitsland in de steden en dorpen te horen was.

Tussen twee loopgraven, met elk een leger van miljoenen, lag het dode land dat van niemand was. Het was nergens breder dan één kilometer en in heuvelachtig gebied zelfs niet meer dan slechts 20 meter. In het loopgraf golden ongeschreven regels, bijvoorbeeld: nooit schieten bij een bezoek aan de latrines of tijdens het ontbijt. Men wist dat van elkaar en voorzover er onzekerheid over bestond, werd er boven het loopgraf een stok met een bord bevestigd. Pas als het bord omlaag was gehaald, kon de oorlog verder gaan.

Er zijn in de in de oorlogsjaren ook veel loopgravenkrantjes uitgegegeven. Daarin zal men vergeefs zoeken naar grote woorden als moed, vaderlandsliefde, beschaving, offerbereidheid van de de regeringspropaganda. Ze staan wel vol over de zorgen van elke dag: zoals dorst, voedsel, kou en hitte. Ook de doordringende regens worden voortdurend genoemd. Er zijn zelfs regenwapenstilstanden bekend. In deze situatie krepeerden miljoenen mensen.





Het waren deze zelfde soldaten, die tevoren op hoog bevel elkaar naar het leven hadden gestaan, toen zij zich konden onttrekken aan die bevelen, ineens normale mensen bleken te zijn. Echte mensen, die sociaal en religieus dachten en handelden. Want wat gebeurde er? Eén soldaat zong op kerstavond 1914 in het doodse en dode Vlaamse land zachtjes Stille Nacht, Heilige Nacht voor zich uit. Ineens barstte echter een enorm gezang los, iedereen zong mee. Het was ontroerend en ieder die er nu nog over leest, wellen de tranen in de ogen. Uit duizenden mannenkelen klonk het ene kerstlied na het andere. Aan de overzijde van het front werd ademloos geluisterd, maar toen werd er geklapt en Good, old Fritz geroepen en More, more, bis, bis! Het Duitse front antwoordde met het roepen van 'Merry Christmas, Englishmen, we not shoot, you not shoot'. Op een meter hoogte boven de loopgraven uitstekende borstweringen — van waarachter normaalgesproken werd geschoten — werden nu zelfs kaarsen aangestoken.

Zo geschiedde het ook in de volgende dagen. Niet alleen in Vlaanderen, maar overal van de Noordzee tot de voet van de Alpen. Elders wierpen de Duitsers cadeaus naar de Engelsen en kregen er koekjes en corned beef, kaas en beschuit voor terug. Rang- en onderscheidingstekens werden geliefde ruilobjecten.


Op veel plaatsen leidde het zingen en het applaus daarvoor tot suggesties om enkele uren het schieten te staken teneinde de doden — soms zelfs samen — te begraven. Elders werden Britse tabak en chocolade geruild tegen Duitse sigaren en brandewijn. Zelfs werd er later op de dag hier en daar gevoetbald. Ernie Williams van het Cheshire Regiment zou zich later herinneren: 'the ball appeared from somewhere, I don't know where, but it came from their side. They made up some goals and one fellow went in goal and then was just a general kick about. I should think there were about a couple of hundred taking part. There was no sore of ill will between us'. De bevroren grond en de plompe soldatenlaarzen deden niet af aan deze 'rare old jollification'. Aan het eind van de dag voelden de soldaten er eigenlijk maar weinig voor om terug te gaan naar de loopgraven en elkaar weer te gaan vermoorden. Na elkaar de handen geschud te hebben keerden de soldaten tenslotte naar hun loopgraven terug. Op sommige plaatsen werden afspraken gemaakt voor de returns met nieuwjaar, terwijl hier en daar werd overeengekomen om op derde kerstdag bepaalde uren niet op elkaar te schieten.

Gedurende beide kerstdagen hebben overal aan het Westelijk front deze 'waanzinnige' toneeltjes plaats gevonden. Waanzinnig? De werkelijke waanzin was echter datgene waar ze hier al maandenlang mee bezig waren, en aan deze wonderbaarlijke waanzin is door de gewone waanzinnigen geheel niets bijgedragen. Zij zetten de oorlog op de eerste kerstdag voort en kwamen scheldwoorden te kort voor de lafaards die aan vrede durfden te denken. Overigens was een van die 'gewone waanzinnigen' ene A. Hitler, die in Wytschaete gelegerd was en zich openlijk van deze verbroedering distantieerde.

Beierse en Franse infanteristen verlieten zelfs massaal hun loopgraven, de jaszakken vol met ruilwaren. Samen liepen ze wijn en schnapps drinkend en rokend over het niemandsland. Ze sloegen elkaar op de schouder en riepen: 'Joyeux Noël' en 'Frohe Weihnachten'. De soldaten lieten elkaar ook foto's van hun gezinnen zien, en spraken onderling als broeders af de komende dagen bij een bevel om te vuren omhoog te zullen richten zodat ze niemand zouden raken.

In veel gevallen is het kerstbestand zelfs tot in het nieuwe jaar voortgezet. Woedend waren alleen de stafofficieren en de politici. Zij dreigden zelfs op hun eigen mensen te zullen schieten, als die niet onmiddellijk hun wapens weer oppakten en terugkeerden op hun posten.

De Duitse student Rickmann vertelt hoe hij samen met de Fransen kerstmis had gevierd: 'We dronken champage in het niemandsland. We rookten en we praatten. We hadden allemaal het gevoel dat we nu een einde aan de oorlog moesten maken. De generaals hoorden daarvan, en vanaf dat moment hebben ze er alles aan gedaan om te voorkomen dat zoiets nog een tweede keer zou voorkomen.'

Op andere plaatsen zetten de Engelsen hun volkslied in, waarop het tegenover hen liggende Saksische regiment met applaus reageerde. Toen vroegen de supporters om 'It's a long way to Tipperary' te zingen, aan welke wens werd voldaan. Een eind verderop lagen Hannoveranen, die eerst weer angstig kenbaar maakten: 'we not shoot, you not shoot' waarop ze riepen dat zij hen een geschenk wilden aanbieden. Het bleek een kerstboom te zijn met aangestoken kaarsjes. Een soldaat klom uit zijn loopgraf en zette de boom voor de Engelse linie neer. Er werd geen schot gelost. Toen de Britten de boom hun loopgraven binnentrokken, ontdekten ze aan een tak onderaan een brief met het voorstel om een kerstbestand te sluiten. Om daarover te onderhandelen zou men elkaar halverwege de linies ontmoeten. En aldus kwam de wapenstilstand tot stand.


Weer elders had een Engelse soldaat voorgesteld op kerstavond en eerste kerstdag de wapens te laten rusten om de doden te begraven. Daarna zouden zij met de Duitsers kunnen voetballen op de landstroken tussen de loopgraven; ze hadden immers wel op slechtere velden gespeeld. Op zeer veel plaatsen knipten soldaten-kappers de haren van hun vijanden. De vredesbeweging aan het front véél en véél groter is geweest dan de tijdgenoten wisten. Bij Armentières hadden de soldaten al dagen vóór kerstmis voorbereidingen getroffen. De daar liggende Saksen hadden chocoladecake naar de Engelsen geworpen met een brief waarin gevraagd werd of het haalbaar was op kerstavond tussen 19.30 en 20.30 uur een bestand te vieren ter ere van hun jarige kapitein, en aan wie zij een serenade wilden brengen. Het verzoek werd ingewilligd. De Engelsen luisterden staande op de borstweringen naar de keizerlijke muziek en applaudisseerden luid.

Zo waren ook ergens aan een ander front duizenden kleine denneboompjes bij de Duitse stellingen afgeleverd en speelde de regimentskapel nog om half drie in de ochtend het 'Home sweet Home' en 'God save the king' in een heldere vriesnacht midden in de oorlog. Het moet voor de soldaten mooier geweest zijn dan wat de engelen ooit hebben gezongen. Het waren overigens niet alleen de soldaten die zongen, ook officieren deden hier en daar mee. Die lieten veel oogluikend toe en negeerden zonodig de bevelen van hun commandanten. Een veteraan vertelde 60 jaar later nog geëmotioneerd dat 'soldaten van beide kanten, die elkaar niets gedaan hadden en persoonlijk geen vijanden van elkaar waren, die thuis allemaal ouders en vrouw en kinderen hadden, elkaar, terwijl het wonder van de kerstnacht plaatsvond, de geboorte van Christus, cadeaus gaven. Ze drukten elkaar vriendschappelijk de hand in een nacht met een heldere sterrenhemel, door de lichtkogels aan beide fronten bijgelicht: een prachtig verlichte kerstnacht. Volgens de Engelse generaal Gliechen waren alle soldaten uit hun loopgraven gekropen en liepen ze heen en weer met sigaretten en wensten ze elkaar een gelukkig kerstfeest.

Bij de Fransen verging het precies hetzelfde. De Franse soldaat Morillon schreef aan zijn ouders: 'Er gebeuren hier dingen die jullie niet zouden geloven. Ik zou ze ook niet geloofd hebben, als ik ze zelf niet gezien had. Eergisteren hebben Duitsers en Fransen hier elkaar voor onze loopgraven de hand geschud. Het is ongelooflijk'. Klokslag 12 die middag hadden de boches een wit doek omhoog gestoken en geschreeuwd: 'Camarades, Camarades, rendez-vous', een uitnodiging om elkaar te ontmoeten. Aan Duitse kant was men echter niet gretig. Niettemin verlieten enkele Fransen ongewapend met een officier voorop hun loopgraven. Het is een van de weinige berichten over een wapenstilstand tussen Fransen en Duitsers. Fraternité was echter niet eervol en niet gewenst: drie dagen later werden alle gemaakte foto's afgenomen.

Er zijn van het Franse front gelukkig ook andere berichten. Tegenover het 246e Württembergse infanterie-regiment klonk uit een Frans loopgraf een tenorstem, die over het front zweefde. Niemand zag de zanger. Men hoorde alleen het lied dat hij zong over de geboorte van Christus. Het werd door een koor overgenomen en 400 mannen zongen nu eens hier en dan weer verder mee op het refrein. Een geweerschot zou ongetwijfeld de betovering hebben doorbroken, maar er was niemand die dat deed. Het zou heiligschennis, godslastering geweest zijn.








Dit verhaal is een bewerking van een eerdere publicatie van C.V. Lafeber

Prinses PrietPraat

Mogelijk vooruitlopend op de toespraak waarbij het Nederlandse volk aanstaande dinsdag ongevraagd weer op een koninklijk moraliserend vingertje getrakteerd zal gaan worden, werd er vandaag alvast een duit in het zakje gedaan door Petra Brinkhorst. In een kerstcolumn in het Radio 1-programma 'Vroege Vogels' verkondigde Hare Koninklijke Hoogheid Laurentien Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, mevrouw Van Amsberg-Brinkhorst — zoals zij zich tegenwoordig laat noemen (15 woorden, 12 hoofdletters) — dat de mensheid niet zuinig is op de aarde. 'We delven onze hulpbronnen om er ontelbare spullen van te maken die we zonder nadenken weggooien als we ze niet meer denken nodig te hebben'. Volgens prinses Petra kunnen mensen zelf kleine dingen doen, en daarbij denkt ze bijvoorbeeld aan het niet-aannemen van plastic tassen in winkels en wat minder lang onder de warme douche staan. Daarom roept de prinses iedereen op om mee te helpen aan een beter milieu.



Artistieke impressie van
prinses Petra op een ei
Kortom, allemaal uitspraken die niet alleen blijk geven van een grote zorg om onze planeet, maar vooral van een weergaloos scherpe observatie en diepzinnigheid. Zo zie je maar weer eens hoe een waarachtige prinses de zaken toch veel scherper en genuanceerder ziet dan al die suffe onderdanen bij elkaar. Want inderdaad: zonder deze vorstelijke vingerwijzing waren wij nooit op het idee gekomen dat het er met ons milieu niet al te best voorstaat.
In één woord: ge-ni-aal!

Zoals u ziet is het inderdaad erg verleidelijk om ten aanzien van Petra's toespraak een sarcastische houding aan te nemen en er schamper de schouders over op te halen, omdat iedereen immers weet dat als er één clubje mensen is dat werkelijk op álle mogelijke manieren lak heeft aan het milieu, het wel deze decadente familie is. Maar voor de gelegenheid doen we dat eens een keertje niet, en nemen we haar woorden voor wat ze zijn. In beginsel zijn er dan twee posities mogelijk: we nemen de woorden serieus of we doen dat niet. In het laatste geval proberen we niet sarcastisch te worden en trachten we te begrijpen wat de prinses mogelijk dan wél bedoelt.


We nemen de woorden wél serieus
Welaan dan, prinses Petra doet dus een oproep in het belang van onze planeet. En aan wie doet zij die oproep dan wel? Aan iedereen. Achteloos spreekt zij daarbij over 6 à 7 miljard mensen, die 'het gewoon moeten terugbrengen naar hele kleine menselijke handelingen'. Maar 'iedereen' omvat vanzelfsprekend ook de wereldindustrie, met megavervuilers als de Verenigde Staten en West-Europa, maar natuurlijk ook India en China. Als we de woorden van de prinses Petra serieus nemen, en ervan uitgaan dat zij werkelijk meent een oproep aan iedereen gedaan te hebben, wat verwacht zij nu dan eigenlijk? Zou zij wérkelijk denken dat na haar toespraak van vanmorgen heel Nederland nerveus door huis is gaan scharrelen op zoek naar ongebruikte elektrische apparaten die van standby evengoed helemaal uitgezet kunnen worden? Nou goed dan, misschien niet heel Nederland, maar dan beperken we ons tot diegenen die haar toespraak hebben gehoord. Zou er onder die mensen één persoon te vinden zijn die van nu af aan korter gaat douchen? Zou prinses Petra met haar 'oproep aan iedereen' wérkelijk menen dat de fabrieken in Pernis door haar ineens een tandje lager gaan draaien? In Syrië schreeuwen sinds vanmorgen de rebellen vast niet naar het regeringsleger 'Hé jongens, hebben jullie daarnet die oproep van princess Laurentine gehoord? Jullie moeten onmiddellijk ophouden met die vervuilende luchtaanvallen, want ze zegt dat de natuur immers niet kan blíjven geven!' Kortom, het is eigenlijk niet goed voorstelbaar dat de prinses ook werkelijk meent dat zij door haar oproep ook maar íets in beweging brengt.


We nemen de woorden niet serieus

Artistieke impressie van
prinses Petra op een ei
Niet om op voorhand weer eens vervelend over zo'n over het paard getilde nep-prinses te doen, maar gewoonweg omdat we er nu van uitgaan dat Petra misschien wel vindt dat het er met ons milieu slecht voorstaat, maar dat uitdrukt met een even gratuite lichtheid als ieder ander dat zou doen, en de oplossing erin ziet dat de buurman zijn auto wegdoet. Het doet een beetje denken aan het interview met een Amerikaanse gouverneur die gevraagd werd naar wat in zijn optiek de oplossing zou zijn inzake de Midden-Oosten problematiek. Zijn antwoord was ronduit onthutsend: 'Volgens mij moeten alle Israëliërs en Palestijnen gewoon in vrede en harmonie samenleven'. Tja, daar was inderdaad nog niemand opgekomen. Kortom, allemaal welgemeende woorden die desalniettemin niet bedoeld zijn om al te serieus genomen te worden. Prinses Petra spreekt over een kwestie waarover iedereen natuurlijk allang op de hoogte is en waarvan iedereen vindt dat het reuze belangrijk is, waarna diezelfde iedereen vervolgens zijn bordje macaroni uit de magnetron haalt en naar Holland's Got Talent gaat kijken. Het is goedbedoelde nikserigheid; intentieloze holle woorden die zonder enig risico door iedereen kunnen worden uitgesproken. Of niet,— want dat is namelijk volledig om het even. De prinses had vanmorgen evengoed met haar auto een weggetje in een willekeurige polder op kunnen rijden en door het open raampje dezelfde oproep kunnen doen in een volstrekte leegte.





Resteert natuurlijk de vraag: waarom spreekt prinses Petra deze betekenisloze prietpraat dan tóch uit? Het antwoord is, zoals altijd bij deze lieden: ten behoeve van hun beeldvorming. Uit hoofde van haar 'functie' als president van Fauna & Flora International staat zo'n oproep dan namelijk wel netjes. Maar in diepere zin golven de woorden van haar risicoloze oproep echter mee op de ritmiek van een tijdsgewricht dat de volstrekte overbodigheid van een adelstand dicteert — woorden die impliciet een verkrampte rechtvaardiging voor haar bestaan uitdrukken. Petra's 'oproep aan iedereen' om zorgvuldig met het milieu om te gaan moet zodoende een schijn van betrokkenheid opwekken, maar vooral ook een schijn van haar nut suggereren waarmee zij zich voor een moment aan de goede kant van de geschiedenis kan wanen.

Evenals voor de kersttoespraak van Beatrix aanstaande dinsdag geldt hier: het zijn vederlichte, overbodige holle woorden, uitgesproken door volstrekt onbelangrijke mensen.








Andersom

In zijn artikel 'Waar je pas echt het schuim van op je bek krijgt, is Lid 12' in Het Parool van afgelopen zaterdag sprak Ewald Engelen zich in ongemeen harde bewoordingen uit over wat ons op 12 december te wachten staat. Op die dag worden namelijk eventjes 'vijf eeuwen felbevochten volkssoevereiniteit zomaar naar de mestvaalt van de geschiedenis verwezen'. Ik vrees dat hij gelijk heeft. Zonder al te diep op de inhoud in te gaan, heeft het er inderdaad alle schijn van dat het uit handen geven van het recht tot nationale zelfbeschikking als prijs zal gaan worden betaald voor het overeind houden van onze monetaire unie. Voorts merkt Van Engelen op dat onze bewindvoerders deze verregaande stap zoveel mogelijk buiten de pers willen houden, want 'er zou wel eens een referendum kunnen komen'. De hoogleraar besluit zijn betoog met de mismoedige constatering dat wij op 12 december nog burger waren, maar vanaf 13 december zullen onderdaan zijn.


Hoe vervelend ook — en hoezeer men het inhoudelijk ook met Van Engelen eens kan zijn — ligt het feitelijk precies andersom. Op 12 december zijn wij onderdaan en op 13 december zijn wij dat nog steeds, zij het een millimetertje verschoven richting burgerschap. Weliswaar een uiterst krakkemikkig burgerschap waar inderdaad heel veel op is aan te merken en dat het gevoel versterkt 'niets te vertellen te hebben', maar het verschil ligt in de suggestie dat er wel eens een referendum zou kunnen komen. Net zoals het onverteerbare ongenoegen dat bepaalde bestuurlijke of politieke kopstukken niet strafrechtelijk worden vervolgd de indruk wekt van onschendbaarheid, is daar natuurlijk geen enkele sprake van. In principe kán Joris Demmink namelijk wel degelijk worden vervolgd, en in beginsel kán Jorge Zorreguieta worden gearresteerd om te worden uitgeleverd aan het internationaal strafhof. Dat dit in de praktijk niet gebeurt is weliswaar zeer ergerlijk en onrechtvaardig, maar dat heeft vermoedelijk eerder alles te maken met een diepgeworteld en gecorrumpeerd old boys network in ons bestuurlijk apparaat dan met wettelijke onschendbaarheid, want vervolging zóu kunnen — althans, theoretisch.





In een land als het onze, waar men onderdaan (het blijft een tenenkrommend woord) is, geldt echter de principiële onmogelijkheid tot wettelijke aansprakelijkheid en vervolging van één bepaalde familie die exclusief leverancier van staatshoofden is, simpelweg omdat dat zo in onze wet is geregeld. Evidente misdragingen van deze familie (zoals nepotisme, corruptie en wapenhandel) hóeven derhalve ook niet verkrampt onder de hoed gehouden te worden, want hun leden zijn in onze monarchie immers wettelijk nergens op aan te spreken. Waar Van Engelen het heeft over 'een referendum dat wel eens gehouden zou kunnen worden', bedoelt hij dat de voorstellen van het ondemocratisch Brusselse Moloch daardoor zeer waarschijnlijk afgewezen zouden kunnen worden. Maar zelfs dat heeft deze ene overgeprivilegieerde familie in Nederland helemaal voor elkaar: in ons land zijn namelijk bij wet noch de monarchie, noch het koninklijk huis referendabel. In onze monarchie is hun duistere politiek gewroet op voorhand en per definitie politiek en juridisch geïmmuniseerd.

De roep om een republiek is weliswaar een theoretische eis, maar iedere kleine stap van de monarchie af richting een bestuur — zélfs als dat op ondemocratische wijze totstand is gekomen — dat in ieder geval theoretisch al aangesproken zou kunnen worden, is voor échte onderdanen zoals wij hier in Nederland al een aanzienlijke verbetering. Afgezien van de inhoudelijke kwestie heeft Van Engelen pas recht van klagen als José Manuel Barroso gaat beweren onschendbaar te zijn omdat hij ons bij de Gratie Gods bestuurt. Van Engelen mag ons waarschuwen dat wij vanaf 13 december onderdaan zullen zijn, als raadsvoorzitter Van Rompuy het wettelijk voor elkaar krijgt dat zijn ambt zonder enige discussie overgenomen zal gaan worden door zijn eerstgeboren zoon of dochter.

Zelfs de Europese ellende is beter dan de blinde willekeur van onze monarchie.








Beeldvorming

'Heeft u ooit een portret gemaakt van de koningin? Of lijkt het u een mooie uitdaging om dat te doen?' Met deze woorden opent de oproep van de NOS om deel te nemen aan het publieksproject 'Beeld van Beatrix'. De NOS belooft voorts foto's of video's van alle kunstwerken op hun website te plaatsen — 'schilderijen, etsen en bronzen borstbeelden tot mozaïeken, breiwerken en gedichten'. Een deskundige jury onder leiding van kunstkenner(!) Jan des Bouvrie zal tenslotte bepalen welke inzendingen een plaatsje krijgen paleis 't Loo.

Of deze actie begrepen moet worden als een opmaat naar 2013 waar heel Nederland aan het oranje-infuus gaat is niet geheel duidelijk, maar zeker is wel dat de marketingmachinerie van de familie weer flink wordt aangezwengeld. Hoe kan het ook anders? Een amateurpolitica wier mandaat geheel en al aan de berichtgeving in Privé en Story wordt ontleend, heeft onevenredig veel reclame-aandacht nodig: haar portret op postzegels, munten, in openbare gebouwen plus een geërfde titel — geen achternaam, want die luidt namelijk heel gewoontjes 'Der Nederlanden' — die meelift op de mateloze populariteit van het nationale voetbalelftal.





Helaas kan ik niet schilderen, tekenen, boetseren of breien, maar ik heb wel iets met woorden en zal mij daarom op die manier aan een 'Beeld van Beatrix' wagen.

Kon ik goed schilderen, dan begon ik uiteraard als eerste met dikke klodders olieverf aan het monumentale kapsel; géén haar, maar kapsel. Als zodanig doet het meer denken aan een helm in de vorm van haar — ongeveer zoals die speelgoedfiguurtjes van Playmobil — waarbij men het haar ook in zijn geheel kan op- of afzetten. De gekozen vorm daarentegen is klassiek, tijdloos en appelleert aan oude Europese adel: oerconservatief, stug en hard. Waarschijnlijk kan men met de knokkel van de wijsvinger hoorbaar tegen het kapsel kloppen, en wie erin knijpt hoort vermoedelijk eerst een zacht knisperend geluid, tot er krakend een stuk van afbreekt dat op de vloer in duizend scherven uiteenspat.

Kon ik mooi tekenen, dan zette ik met een paar lichte streken houtskool die kenmerkende gelaatstrekken neer, een combinatie van de kogelronde vorm met zeer geprononceerde jukbeenderen, waarvan de kroonprins min of meer een karikatuur is geworden. En profil valt meteen de korte, stompe neus op — al met al geen onprettig aangezicht. Toch zou ik gelaatstrekken tekenen waardoor men tegelijkertijd deze persoon instinctief liever op afstand houdt: het diep ingeslepen gevoel van meerwaarde dat reeds sinds jonge leeftijd psychisch is verankerd, heeft onvermijdelijke sporen nagelaten. Een ingetogen en bescheiden houding was immers bepaald niet de stijlfiguur waarmee deze vrouw geleerd heeft zich te presenteren. Wat een heldere en intelligente blik had moeten en ook had kunnen zijn, maakte daarom in de loop der jaren plaats voor licht hangende oogleden van waaronder zij met opgeheven kin op de wereld neerkijkt.

Kon ik boetseren, dan gaf ik gestalte aan een vrouwengelaat voor wie ook geen diep-menselijk leed bespaard is gebleven, als echtgenote en vrij recentelijk nog als moeder — net zoals ieder ander. Ofschoon de huid menselijke rimpels van ouderdom vertoont — opnieuw, net zoals bij ieder ander — zal men groeven van bezorgdheid daar evenwel niet aantreffen. Existentiële zorgen, zelfs in de meest extreme omstandigheden, zijn dit gelaat zichtbaar bespaard gebleven: of zij het eind van de maand wel zou kunnen halen indien zij vandaag de huur betaalde, of dat de nieuwe schoenen voor haar kinderen toch nog maar weer een maandje zouden moeten wachten. Zorgen zijn namelijk alleen iets voor anderen, terwijl medemenselijke betrokkenheid een leven lang is geveinsd. Zou ik kunnen boetseren, dan had ik een aangezicht geschapen dat nooit is tegengesproken en altijd in de kiezende positie heeft verkeerd, maar waarvan de gebroken ogen thans in de verte staren, onzeker over de toekomst van haar dynastie.

Zou ik kunnen breien, dan liet ik een gelaat ontstaan waarbij ik af een toe een steekje zou moeten laten vallen: een zuinig geknepen mond die een leven lang verantwoordelijk sprak maar het nimmer was, en wantrouwende dominante ogen die zich vertwijfeld afvragen hoe verantwoordelijkheid in het werkelijke leven toch gevoeld zou hebben, want dat is deze vrouw altijd wezensvreemd gebleven.


Wie wil mag dit portret insturen.








Sub finem

In verband met het overlijden van Jeroen Willems zond de VARA gisteravond de speelfilm 'Majesteit' opnieuw uit, waarin de acteur de rol van Prins Claus speelde en daarvoor in 2012 het Gouden Kalf voor beste mannelijke bijrol verkreeg. Omdat discretie nu eenmaal de hoeksteen van de constitutionele monarchie is — en iedereen die direct bij het hof betrokken is er stelselmatig het zwijgen toe doet — weet de kijker niets te weten: alles is in beginsel en ten principale wilde speculatie. Desalniettemin is het script op een wijze opgebouwd dat het getoonde enigszins plausibel overkomt, met een gevoel dat het 'in het echt ook best wel eens zo zou kunnen zijn', echter zonder dat de kijker in een ongemakkelijke voyeuristische positie gemanoeuvreerd wordt.



Troonrede uit 'Majesteit' (Holland Film, 2010)


De veronderstelling van sommige progressieve, republikeinse — voor wat het waard is — politici als zou de monarchie een weliswaar hinderlijk maar relatief onschuldig Fremdkörper binnen ons politiek bestel zijn, wordt in deze film op overtuigende wijze weerlegd. De constitutionele monarchie blijkt veel meer dan 'slechts' een bestuurlijk ongemak, en veel meer dan alleen maar een charmant weeffoutje dat uiterst moeizaam democratie verdraagt. De duiding van Prof. H.W. Von der Dunk is wellicht treffender, die ons politieke systeem vergeleek met de mythische Minotaurus, waarbij de monarchie als een vreemde kop aan het lichaam van onze democratie is vastgeklonken, en dat nu al twee eeuwen wezenloos ronddoolt op Het Binnenhof. In plaats van de sussende nevenschikking verhoudt de monarchie zich in werkelijkheid als weerspannig bovenschikkend middeleeuws relict, dat onophoudelijk schuurt en frictie oplevert in combinatie met ieder democratisch beginsel. De dramatische bekentenis die de koningin in de film in plaats van de troonrede improviseert, kan dan ook begrepen worden als een bevrijdende catharsis, zoals die wel vaker plaatsvindt aan het einde van een levenscyclus.

'Majesteit' mondt uit in de meest fundamentele vraag waar ons hybride politiek systeem mee worstelt: ligt de soevereiniteit nu bij het volk of bij de monarch? In feite heeft onze democratie — waar de wezensvreemde monarchie aan is vastgeklonken — twee kapiteins op één schip, maar wie heeft het uiteindelijk en in allerlaatste instantie voor het zeggen? De dramatiek van de film ligt echter niet bij een cynische oude dame die haar eigen beroep (terecht, overigens) als 'belachelijk' beschouwt, en evenmin in het ongemak dat zij zou ervaren door als enige Nederlander geen recht op een vrije mening te hebben. Immers, daar staat zowel een ministeriële bescherming als een meer dan riante vergoeding tegenover. Maar toch reikt het eigenlijke drama veel verder dan het private domein van die ene familie. Het echte drama overstijgt het tegen-beter-weten-in tóch instand houden van een volstrekt onhoudbaar systeem: duister, verkrampt, irrationeel, ondemocratisch, oncontroleerbaar en onredelijk tegelijkertijd.





In deze film wordt een meningsverschil tussen het regeringshoofd en de regeringsleider namelijk beslecht in het voordeel van de premier. Het wérkelijke en állergrootste drama is de principiële onzekerheid over de vraag hoe vaak in soortgelijke gevallen de balans doorslaat ten faveure van een ongekozen en onaanspreekbaar staatshoofd.








Geschiebetwist

Eergisteren, niet op het journaal van acht uur, maar later,— gewoon ergens tussendoor gefrommeld: de aftrap voor het nationale feest 'Tweehonderd jaar koninkrijk' werd gegeven. Deze uitzending stond echter niet alleen bol van platte oranjepropaganda, maar ook nog eens van evidente historische onjuistheden. Een inkoppertje? Ga ik al die historische verdraaiingen hier nu opsommen en daarmee voor de zoveelste keer mijn tong uitsteken naar de dames en heren historici? Toch niet.

In zijn bejubelde boek Die Deutschen und ihre Mythen1 biedt de Duitse filosoof Herfried Münkler een alternatieve kijk op de politieke werkelijkheid. Interessant aan de visie van de Berlijnse hoogleraar is, dat hij meent dat een samenleving zelfs een essentiële behoefte aan mythes zou hebben, die als zodanig niets van doen heeft met bijvoorbeeld het luisterrijke uiterlijke vertoon van de monarchie. In laatste instantie, zo betoogt Münkler, zou een chronisch tekort aan nationale mythen zelfs politiek conservatisme(!) in de hand kunnen werken.

Zo zou bijvoorbeeld het beroemde Nibelungenlied in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog als rollenpatroon model hebben gestaan voor de alliantie tussen Duitsland en toenmalige Oostenrijkse dubbelmonarchie. De tragiek van deze wereldbrand kan wellicht in verband worden gebracht met de gestileerde kameraadschap tussen de Bourgondische koning Günther en zijn trouwe makker Hagen. In zijn befaamde toespraak verwees toenmalig rijkskanselier Von Bülow in 1909 naar een romantische Nibelungentreue, waarbij deze op mythologische leest geschoeide vriendschap met het buurland rechtstreeks tot de aanval op Servië zou hebben geleid. Als zodanig is dit politiek-mythologische amalgaam te begrijpen als een 'esthetisering van de politiek'.

Uiteraard is het lastig te beoordelen of er daadwerkelijk een oorzakelijk verband bestaat tussen Von Bülows verwijzing naar de mythe van het 13e eeuwse heldenepos en het uitbreken van de oorlog, maar anderzijds zijn er wel overtuigend veel aanwijzingen dat monarchen van toen en nu, juist vanwege het ontbreken van een modern democratisch mandaat, vrijwel altijd hun toevlucht nemen tot een metafysica van hetzij een mythologische dan wel van een religieuze vertelling,— en vaak zelfs van beide. Waar uitsluitend een gestileerde vertelling als model weliswaar een mythologische — maar toch nog betrekkelijke aardse — glans verschaft en daardoor politiek-ideologisch nog redelijk neutraal kan fungeren, daar claimt de monarch echter rechtstreekse politieke legitimiteit door zichzelf bijvoorbeeld als goddelijk uitverkoren te verklaren.



Het scheppen en instandhouden van een mythe bij het NOS Journaal op 30 november 2012


Voor de vertelling van de Nederlandse monarchie wordt op eenzelfde wijze teruggevallen op eigen mythen: zoals ons huidige staatshoofd naar eigen zeggen 'bij de gratie Gods' over ons regeert, verwees bijvoorbeeld Stadhouder Willem V door zichzelf 'Willem Batavus' te noemen, naar de lokale bevolking in onze Rijndelta ten tijde van het begin van de jaartelling2. In de ontstane vertelling werden de Batavieren als het ware omarmd als 'de eerste' Nederlanders. En zelfs nu nog, bijvoorbeeld tijdens kamerdebatten over het koninklijk huis, brengen sommige politici3 mevrouw Van Amsberg nog steeds in verband met de vertelling over de Nederlandse onafhankelijkheidsstrijd tegen Spanje. Het is van groot belang te beseffen dat hier geen feitelijke historische verwijzing wordt gemaakt naar de tachtigjarige oorlog, maar een politiek-metafysisch fundament onder het hedendaags koningschap wordt gelegd.

Door alleen maar te blijven hameren op de evidente historische onjuistheden in bijvoorbeeld bovenstaande journaaluitzending plaatst de republikein zichzelf in feite buiten het debat over de monarchie: die historische en zelfs genetische mankementen mogen dan misschien wel aantoonbaar zijn, maar zijn gewoonweg niet relevant omdat hier — om met Münkler te spreken — een esthetisering van de geschiedenis4 plaatsvindt.

Bij de ontwikkeling van kritiek op de monarchie wordt wellicht te vaak en vooral veel te gemakkelijk de nadruk gelegd op uitsluitend het desacrificeren5 van het koningschap. Nu is dat met een politiek vederlichte troonopvolger als Willem-Alexander inderdaad ook heel verleidelijk en voor de hand liggend, maar toch vraagt de metafysische component van de mythe die het gekroonde hoofd omfloerst, om een veel subtieler antwoord dan uitsluitend vanuit een historiografische orde. Waar de overtuigde monarchist ons veelal een 'gebrekkig historisch besef' verwijt, daar bedoelt hij niet te verwijzen naar de nationale geschiedschrijving, maar naar de hardnekkige republikeinse weigering de mythe — zijn persoonlijke esthetisering van de mythische vertelling — te willen onderschrijven. In feite is dit precies het mystieke aspect dat iemand als Walter Bagehot6 als voorwaarde stelt voor de instandhouding van de hedendaagse constitutionele monarchie. Aan ons dus de taak het koningschap niet alleen te desacrificeren, maar vooral ook te ontmythologiseren door het onophoudelijk in een zo fel mogelijk daglicht te plaatsen.








  1. Herfried Münkler: 'Die Deutschen und ihre Mythen'.
  2. O.a. Tacitus schrijft over de Bataven als 'de moedigste van de stammen in het gebied' (De origine et situ germanorum).
  3. Toenmalig PVV-kamerlid Hero Brinkman sprak op 30 juni 2008 bijvoorbeeld de merkwaardige woorden: 'De Partij voor de Vrijheid is koningsgezind. Koningin Beatrix belichaamt de vrijheidsstrijd tegen de Spaanse overheersing'. Tja.
  4. In vrijwel alle gevallen is deze esthetisering van de geschiedenis te begrijpen als platte vervalsing.
  5. Zelf doe ik dat in dit artikel door bijvoorbeeld 'Hare Majesteit de Koningin' te duiden als 'mevrouw Van Amsberg'.
  6. Walter Bagehot meent in zijn befaamde 'The English Constitution' (1865) dat een constitutionele monarchie omwille van de magie buiten het felle daglicht gehouden dient te worden.